Lezing
Eerste Boek der Koningen 12: 26-32; 13: 33-34
12:26 | And Jeroboam said in his heart: “Now the kingdom will return to the house of David, |
12:27 | if this people ascend to offer sacrifices in the house of the Lord at Jerusalem. And the heart of this people will be converted to their lord Rehoboam, de koning van Juda, and they will put me to death, and return to him.” |
12:28 | And devising a plan, he made two golden calves. En hij zei tegen hen: “No longer choose to ascend to Jerusalem. Zie, these are your gods, Israël, die u uit het land Egypte heeft weggeleid!” |
12:29 | And he stationed one in Bethel, and the other in Dan. |
12:30 | And this word became an occasion of sin. For the people went to adore the calf, even to Dan. |
12:31 | And he made shrines on the high places, and he made priests out of the lowest people, who were not of the sons of Levi. |
12:32 | And he appointed a solemn day in the eighth month, on the fifteenth day of the month, in imitation of the solemnity that was celebrated in Judah. And ascending to the altar, he acted similarly in Bethel, so that he immolated to the calves, die hij had gemaakt. And in Bethel, he appointed priests of the high places, die hij had gemaakt. |
12:33 | And he ascended to the altar, which he had raised up in Bethel, on the fifteenth day of the eighth month, the day that he had decided in his own heart. And he made a solemnity to the sons of Israel, and he ascended to the altar, so that he might burn incense. |
13:33 | After these words, Jeroboam did not turn back from his very evil way. In plaats van, integendeel, he made priests for the high places out of the least of the people. Whosoever was willing, he filled his hand, and he became a priest of the high places. |
13:34 | En om deze reden, the house of Jeroboam sinned, and was uprooted, and was wiped from the face of the earth. |
Evangelie
Markering 8: 1-10
8:1 | In die dagen, opnieuw, toen er veel publiek was, en ze hadden niets te eten, zijn discipelen bijeenroept, zei hij tegen hen: |
8:2 | “Ik heb medelijden met de massa, omdat, zie, ze hebben het nu drie dagen volgehouden met mij, en ze hebben niets te eten. |
8:3 | En als ik ze vastend naar huis zou sturen, ze zouden onderweg misschien flauwvallen. Sommigen kwamen immers van ver. |
8:4 | En zijn discipelen antwoordden hem, ‘Waar zou iemand in de wildernis genoeg brood voor hem kunnen krijgen??” |
8:5 | En hij ondervroeg ze, ‘Hoeveel broden heb je?En ze zeiden, ‘Zeven.’ |
8:6 | En hij droeg de menigte op om op de grond te gaan zitten en te eten. En het nemen van de zeven broden, bedanken, Hij brak het en gaf het aan zijn discipelen om het voor hen neer te leggen. En zij plaatsten deze voor de menigte. |
8:7 | En ze hadden een paar kleine vissen. En hij zegende hen, en hij beval dat ze voor hen moesten worden geplaatst. |
8:8 | En zij aten en waren tevreden. En wat er van de fragmenten was overgebleven, raapten ze op: zeven manden. |
8:9 | En degenen die aten waren ongeveer vierduizend. En hij heeft ze afgewezen. |
8:10 | En prompt stapte hij met zijn discipelen in een boot, hij ging naar de delen van Dalmanutha. |